Sinds ik bij de KNAW werk, word ik uitgedaagd om stelling te nemen in het debat over open access. Nu is een stelling innemen niet zo moeilijk. Open access (tot resultaten van wetenschappelijk onderzoek) lijkt mij een goede gedachte, alleen al omdat wetenschap een publieke aangelegenheid hoort te zijn, maar ook omdat veel wetenschappelijk onderzoek publiek gefinancierd wordt. En dat terwijl onderzoeksinstellingen nu veel kosten maken voor abonnementen op wetenschappelijke tijdschriften waar ze zelf aan bijdragen.
Moeilijker is het om aan te geven op welke manier je een bijdrage aan open access kunt leveren, als individu, als instelling of op (inter)nationaal niveau. Je kunt als onderzoeker natuurlijk wel je resultaten vrij toegankelijk op Internet plaatsen (of als instelling je onderzoekers daartoe verplichten), maar dan mis je wel het gezaghebbende podium van de toonaangevende tijdschriften. En daar hebben de grote uitgevers nu juist vaak een monopolie.
Nu zijn er al diverse pogingen om het uitgeversmonopolie te doorbreken: open access tijdschriften, nationale licenties en embargoperiodes. Maar het blijft toch een zeker risico, als het gaat om de verschuiving van kosten, maar ook voor wat betreft de zichtbaarheid bij de primaire doelgroep. Het heeft volgens mij geen enkele zin als individu of als instelling solistisch te opereren. Een aanpak minstens op nationaal niveau is nodig. Gelukkig zijn in Nederland SURFfoundation en UKB op dit terrein actief.
Via een nieuwsbrief van SURFfoundation kwam ik terecht bij Open doors and open minds: What faculty authors can do to ensure open acccess to their work through their institution, een white paper over de aanpak bij de Faculty of Arts and Sciences of Harvard University. Dit artikel maakt duidelijk dat je toch wat kunt doen op instellingsniveau en niet hoeft te wachten op initiatieven op nationaal niveau.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten