woensdag, juni 28, 2006

Blended learning passé

Ik neem me voor de term blended learning niet meer te gebruiken. Niet dat ik de term veel gebruikt heb, maar ik ben er door een artikel in het nieuwste nummer van het blad OnderwijsInnovatie (juni 2006) weer bij bepaald hoe onzinnig de term eigenlijk is. Op blz. 26-29 verheldert onderzoeker Jos Fransen van Hogeschool INHOLLAND in 'Een nieuwe werkdefinitie van blended learning' de verschillende dimensies van het begrip. Al het 'nieuwe leren en onderwijzen' lijkt er onder gevat te kunnen worden. Dat is het risico met van die Engelse termen die als containerbegrip in beleidscircuits gehanteerd worden.

Sowieso ben ik terughoudend met het spreken over het ontwerpen van leerprocessen. Volgens mij kan het leren zelf moeilijk gepland worden. Wat we wel kunnen doen is leeromgevingen (breed gedefinieerd) ontwerpen, waarbij we hopen dat het leren maximaal gestimuleerd wordt. Bijvoorbeeld door een variatie van middelen (media) en werkwijzen in te zetten. "Complicerende factor is echter dat de lerende de variatie van leeromgevingen niet zo hoeft te ervaren als door de ontwerpers werd bedoeld. Toch kan worden gesteld dat het ervaren van een variatie en het op verschillende manieren aan bod laten komen van aspecten van het leerobject in ieder geval verrijkend en versterkend werken op het leerproces." De juiste mix (blend) kan nooit definitief vastgesteld worden. In het artikel worden wel enkele criteria genoemd die bepalen welke keuzes in een gegeven situatie gemaakt kunnen worden.

De werkdefinitie van blended learning die de auteur aan het eind van zijn artikel geeft is helaas nog behoorlijk breed. Maar daar hoeven we het volgens mij niet meer over te hebben. Op z'n best kunnen we spreken van blended learning environments, of liever nog multimediale leeromgevingen: omgevingen waarin een rijke variatie aan leermiddelen op verschillende wijzen wordt aangeboden (uiteraard afgestemd op doelgroep en leerdoelen).

maandag, juni 19, 2006

Strategische inzet van e-learning

Helaas kon ik afgelopen donderdag niet bij een promotieplechtigheid zijn, maar gelukkig kreeg ik wel het proefschrift in handen gedrukt: E-learning strategies of higher education institutions van Petra Boezerooij (UT/CHEPS, tegenwoordig werkzaam bij SURF). Het strategische element van e-learning zit ‘m in het bereiken en faciliteren van meer doelgroepen in een steeds competitievere omgeving. Het gaat dan om doelgroepen als ‘levenlang lerenden’ en internationale studenten. Maken hoger onderwijsinstellingen zulke strategische keuzes?

Er blijken globaal drie strategieën: back-to-basics (samenhangend curriculum in lokale setting), stretching-the-mould (individualisering in lokale instelling) en worldcampus (globale setting). Vooral de verschillen in omgevingsfactoren tussen de eerste en de derde strategie bleken significant. Een van de conclusies luidt: “Hoger onderwijsinstellingen die zich dus meer focussen op verhoging van de instroom, waarbij ze tevens ICT gebruiken om hun onderwijs flexibel aan te bieden om zo meer inkomsten te genereren, kiezen dus eerder voor een worldcampus strategie dan een back-to-basics strategie.”

Ook al is het ‘hora est’ al gesproken, toch nog wat kritiek: In de conclusie wordt ‘strategisch handelen’ bijna vereenzelvigd met het hanteren van een worldcampus strategie. Dat zou de beste optie zijn voor instellingen die oog hebben voor de veranderende omgeving. Zijn er soms geen andere goede strategieën, zoals het opbouwen en verder uitbouwen van de onderzoekstaak, of het verstevigen van de positie in de regio? Maar goed, dan heb je misschien weer minder aan e-learning ...

Overigens ben ik het wel helemaal eens met de eerste stelling: “Strategie begint met het maken van keuzes.”

maandag, juni 05, 2006

Onderwijsvernieuwingen terugdraaien?

‘Help! Het onderwijs verzuipt!’ Met deze noodkreet vraagt de filosoof Ad Verbrugge samen met zijn vrouw Marijke Verbrugge in de bijlage Opinie & Debat van NRC Handelsblad (3 juni 2006) aandacht voor de negatieve gevolgen van diverse onderwijsvernieuwingen in Nederland. Hij doet dat als voorzitter van de vereniging Beter Onderwijs Nederland. Eerder kreeg hij al een bijna paginagroot interview in NRC Handelsblad (15 mei 2006) en nu dus al weer ruim anderhalve pagina gratis reclame voor zijn vereniging én voor wat inmiddels een maatschappelijk probleem genoemd mag worden.

Dat de ontwikkelingen in het onderwijs niet door iedereen met gejuich ontvangen worden mag bekend zijn. Het zogenaamde ‘nieuwe leren’ is bepaald niet onomstreden. De kranten staan er vol mee, wetenschappers kruisen met elkaar de degens over het belang van pure kennis in het onderwijs en ook het ministerie van onderwijs probeert allerlei eerder opgelegde vernieuwingen terug te draaien. Verbrugge is dus bepaald geen roepende in de woestijn.

Wat zegt Verbrugge dan? Verbrugge vindt dat leerlingen weer moeten leren en dat leraren weer moeten lesgeven. De achtereenvolgende onderwijsvernieuwingen in de afgelopen veertig jaar hebben het onderwijs in een permanente bouwput veranderd. Onze leerlingen en studenten kennen en kunnen steeds minder. Het steeds maar verder opkomende ‘nieuwe leren’ bestempelt Verbrugge als een tunnelvisie. Hij wil terug naar een grotere verscheidenheid aan opleidingen, meer aanbodgericht onderwijs met vakbekwame, geïnteresseerde docenten en niet toegeven aan verminderde concentratie en discipline.

Zegt Verbrugge verkeerde dingen? Op zich genomen is zijn reactie heel begrijpelijk en op bepaalde punten zelfs legitiem, zeker als ‘tegengeluid’ – dwarsliggers houden immers het spoor recht. Het onderwijs kan niet alleen maar vanuit de ‘beleidsmatige bureaucratische schil’ ingericht worden. Aan de andere kant moet ook Verbrugge beseffen dat er meer meespeelt dan alleen het belang van de docent. In heel zijn betoog komt het belang van de leerling of de student nauwelijks voor.

In de klaagzang van het echtpaar Verbrugge wordt al het onderwijs over één kam geschoren, terwijl voor iedere onderwijsvorm weer andere eindkwalificaties gelden en dus andere eisen gesteld kunnen worden voor wat betreft kennisniveau, vaardigheden en zelfstandigheid. Het lijkt mij verstandiger te focussen alvorens het debat te vervolgen. Vervolgens vind ik het verwonderlijk voor een cultuurfilosoof dat hij de ontwikkelingen in de cultuur onvoldoende erkent. Zijn al die sociale misstanden waar Verbrugge het over heeft, het gevolg van een verslechterd onderwijs of van een complexer en dynamisch geheel van culturele en maatschappelijke ontwikkelingen (individualisering, informalisering, informatisering, globalisering e.d.)? Ten slotte merk ik op dat Verbrugge geen echt alternatief biedt, maar alleen maar terug wil. En als stilstand al achteruitgang is, wat is achteruitgang dan wel niet?

In verkorte vorm geplaatst in NRC Handelsblad van 10 juni 2006.