donderdag, maart 30, 2006

Heimwee naar de mens

In de afgelopen dagen heb ik het boek Heimwee naar de mens van Joke Hermsen(Arbeiderspers, 2003) uitgelezen. Het boek is onmiskenbaar een essaybundel met de daarbij behorende variatie in thema's en redeneringen, maar wel een bundel met een duidelijke lijn c.q. boodschap. Het is een oproep om volop mens te zijn in deze wereld en daarin positie in te nemen. Een mens moet zich niet klein laten maken door de dictatuur van politieke machthebbers, van de markt of van de traditie en al helemaal niet vluchten in de virtuele schijnwerkelijkheid van het internet.

Het laatste essay in de bundel gaat over die schijnwerkelijkheid. Kenmerkend voor heel de digitale cultuur is de verwarring en onbeslisbaarheid tussen virtuele schijn en werkelijkheid. Denk maar aan cyberfilms, internet games en chat rooms. Hermsen ziet een direct verband met de ervaring van leegte en zinloosheid. Internet is voor haar dan ook geen paradijs waar je naar toe kunt vluchten, maar een droomwereld die de problemen eerder herhaalt en bevestigt, dan ze uit de echte wereld helpt. Hermsen heeft daarom "soms heimwee naar de mens die niet vlucht, maar kan balanceren op het koord dat is gespannen tussen de weerbarstige werkelijkheid en de ijle droom."

De overige essays gaan over kunst en literatuur en filosofie. Vaak gaat het om vrouwen die positie innemen in de maatschappij, keuzes maken, grenzen opzoeken en een controversieel standpunt durven te uiten. Enkele citaten: "De kunst daarentegen brengt vervreemding teweeg, slaat de vaste grond onder onze voeten vandaan, zodat we in beweging komen." Van Virginia Woolf: "De wereld van het persoonlijke leven is onlosmakelijk verbonden met de wereld van het openbare leven." En van Hannah Arendt: "Als we niet op de een of andere manier handelend en vertellend in de wereld actief zijn, blijft de wereld ons vreemd en verdwijnt deze ten langen leste geheel uit het zicht."

woensdag, maart 29, 2006

Innovatium 2006

Gisteren ben ik naar het onderwijscongres Innovatium 2006 van de DU geweest. Het congres vond plaats in het Rabotheater te Hengelo en het thema was daarop aangepast: 'Onderwijsvernieuwing in de spotlights'. Op zo'n dag heb ik veel contacten met allerlei voor mij bekende en minder bekende personen. Zodoende ben ik maar naar twee sessies geweest.

De eerste sessie ging over leren met toekomstscenario's. In beleids- en strategieontwikkeling is scenariodenken de laatste jaren erg populair. Vorig jaar was er nog een themanummer over scenariostudie in het Tijdschrift voor Hoger onderwijs & Management. Het blijkt echter ook goede mogelijkheden te hebben voor het leren en reflecteren door studenten, bijvoorbeeld in een specialistische of verbredende minor. Om dat uit te zoeken is een project gestart vanuit de DU. Het is me wel duidelijk dat scenario-ontwikkeling veel tijd vergt en dat beelden/visualisaties erg belangrijk zijn.

De tweede sessie die ik bijgewoond heb, ging over nut en noodzaak van domeinprogramma's. Daarbij gaan vergelijkbare opleidingen in een sector gezamenlijk aan de slag met onderwijsinnovatie. In deze sessie waren de tweedegraads lerarenopleidingen het vertrekpunt. Belangrijke toegevoegde waarde van een domeinprogramma ligt in het netwerk en het delen van de daarbinnen aanwezige know-how en ook het voordeel van 'vreemde ogen dwingen'. Er lijken twee essentiële voorwaarden voor de effectiviteit van domeinprogramma's: 1) er moet een duidelijke noodzaak zijn voor gezamenlijk optrekken (bij de lerarenopleidingen is dat het probleem van de 'kleine vakken') en 2) er moet sprake zijn van een vorm van sturing op domeinniveau (bij de lerarenopleidingen bestaat al langer het directeurenoverleg van de educatieve faculteiten, ADEF).

donderdag, maart 23, 2006

Online samenwerkend leren

In het eerste nummer van OnderwijsInnovatie (maart 2006) staat in het middenkatern een praktisch artikel over ontwerprichtlijnen voor online samenwerkend leren. Het nuttige van dit artikel is dat de bepalende factoren voor deze onderwijswerkvorm worden geanalyseerd en dat een poging gedaan wordt om voorkomende problemen op te lossen. Bij bepalende factoren gaat het dan om de organisatie, de collaboratieve taak en de beschikbare instrumenten. De uitwerking hiervan kan helpen om een adequate leeromgeving voor studenten in te richten.

De auteurs concluderen aan het eind van hun artikel o.m. dat samenwerkend leren in ieder geval niet vanzelf gaat. Het is goed dat de auteurs oproepen om tevoren uitgebreid na te denken over ontwerp, ontwerpfactoren en implementatie van de samenwerkingsomgeving. Als men daarbij maar niet vergeet dat in elk geval twee aspecten essentieel zijn: 1) Is samenwerking vanuit studentperspectief op zich zinvol of nodig, bijvoorbeeld omdat dat in de betreffende beroepspraktijk ook zo gaat? 2) Wordt de samenwerking zélf ook beoordeeld? En weten de studenten van tevoren hoe ze daarop beoordeeld worden?

donderdag, maart 16, 2006

Flexibel opleiden

Gisteren nam ik deel aan een door de DU georganiseerde Round Table discussie over flexibel opleiden. De bijeenkomst werd ingeleid door Ad Schellekens (OU), die daarop gepromoveerd is. Terecht maakt hij bezwaar tegen de sterke voorprogrammering in veel hoger beroepsonderwijs (standaard programma, lestijden en roosters, accommodatie, groepen, onderwijsperioden e.d.). De sterke voorprogrammering wordt volgens mij veroorzaakt doordat men de twee kerntaken van het (hoger) onderwijs, namelijk stimuleren tot leren en certificeren, probeert te vermengen. Niet de resultaten worden beloond, maar de inspanning van de student.

Schellekens presenteert als alternatief een flexibel onderwijsmodel, dat meer tegemoet komt aan hedendaagse onderwijsvisies en vooral gebaseerd is op operationele flexibiliteit. Ik kan niet goed beoordelen of het model ook realistisch is, maar gaandeweg de discussie werd me wel duidelijk dat flexibilisering vanuit verschillende optieken en op vele niveaus gedefinieerd kan worden. Denk maar aan flexibele startmomenten van opleiding en onderwijseenheden, flexibele werkvormen (met het oog op verschillende leerstijlen), flexibele toetsvormen en toetsmomenten, inhoudelijke keuzevrijheid (specialisatie/differentiatie) en ook flexibiliteit in lokatie (bijvoorbeeld plaatsonafhankelijk).

Op maximale flexibiliteit zit volgens mij niemand te wachten en dat is bovendien niet haalbaar / betaalbaar. In het algemeen kan volgens mij gesteld worden: Hoe zelfstandiger de student, des te flexibeler het onderwijs. Het gaat om het vinden van een goede balans tussen vraag en aanbod. Daarbij kunnen we mogelijk veel leren van flexibiliteit in een supermarkt of bibliotheek. Wellicht kunnen we het maar beter niet meer hebben over flexibilisering, maar over concrete achterliggende beleefde problemen, en die proberen op te lossen.

woensdag, maart 15, 2006

Samenwerken in de regio

In het Tijdschrift voor Hoger onderwijs & Management (2006, nr. 1) staan enkele interessante artikelen over samenwerken in de regio. Zo blijkt dat de regio Twente zich mede dankzij de UT heeft ontwikkeld van textielagglomeratie tot moderne technologieregio. Dit gebeurde door o.m. innovatie in traditionele bedrijfstakken te stimuleren en ook door het stimuleren en faciliteren van spin-offs in andere sectoren. Zo kan Twente zich nu profileren als 'Materials Valley' en 'Hot Spot voor Zorg en Technologie'.

In een verhelderend artikel wordt ingegaan op de manier waarop het minsterie van OC&W sinds 2005 met het RAAK-programma wil bijdragen aan de innovatie in het Midden- en Kleinbedrijf. Daarbij wordt regionale netwerkvorming gestimuleerd tussen ondernemers en kennisinstellingen (m.n. hogescholen en in mindere mate universiteiten en ROC's) vanuit de gedachte dat samenwerken leidt tot nieuwe ideeën, producten en markten.

Ten slotte wordt geschetst hoe de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht in de laatste jaren zich steeds meer - en succesvol - verbonden heeft met de regio Utrecht en daarin met name de 'creatieve industrie'. In alle gevallen van succesvolle regionale samenwerking blijkt het belang van bestuurlijke keuzes van de betreffende onderwijsinstellingen.

woensdag, maart 08, 2006

NetWerkTafel LOREnet

Vandaag heb ik deelgenomen aan een NetWerkTafel over LOREnet, georganiseerd door stichting SURF i.s.m. M&I-partners. Bij LOREnet gaat het over het ontsluiten en beschikbaar stellen van onderwijsmateriaal (content). In een eerste project is de technische realiseerbaarheid getest. In een vervolgproject zou het moeten gaan om perfectionering van de gebouwde demonstrator en het gebruik van LOREnet in een groot aantal instellingen. De inhoud van dit vervolgproject was onderwerp van deze bijeenkomst met ca. 20 deskundigen uit verschillende organisaties.

Alhoewel ik geloof dat er terecht steeds meer aandacht wordt besteed aan repositories (databanken), heb ik toch steeds mijn aarzelingen gehad t.o.v. LOREnet en daar ben ik vandaag in bevestigd. Het gaat in de genoemde projecten volgens mij te veel om kwantiteit (verhoging aantal leerobjecten, stimuleren halen en brengen en hergebruik) en te weinig om kwaliteit. De hoeveelheid content hoeven we niet te vergroten; de docent heeft al genoeg aan bestaande kanalen (bibliotheken, Google, portals, informele netwerken). De kwaliteit van het onderwijsmateriaal kan echter wel beter geborgd worden, maar daar is LOREnet geen voldoende voorwaarde voor; zo bleek ook uit de pilots. Een extra kanaal zou alleen zinvol zijn, als daar voor de gebruiker relevante, kwalitatief hoogwaardige content snel en eenvoudig te vinden is. Is eigenlijk ooit onderzocht aan welke content (type, niveau, omvang e.d.) behoefte is?

Om ervoor te zorgen dat een instrument als LOREnet gebruikt wordt, moet aan de instellingskant beleid komen voor content beheer en moeten op domeinniveau communities ontstaan waarin de zin van het delen van kennis geen discussiepunt meer is. Niemand is er bij gebaat als we in het hoger onderwijs over een instrument beschikken dat niet gebruikt wordt. Ontwikkeling en implementatie dienen gelijk op te gaan. Ten slotte ben ik benieuwd wat de invloed op LOREnet is van de trend dat het in het hoger onderwijs steeds minder gaat om het aanbieden van onderwijsmateriaal en steeds meer om begeleiden van studenten bij hun eigen contentontwikkeling (sociaal constructivisme).